Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ2948

Datum uitspraak2006-11-10
Datum gepubliceerd2006-11-24
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers04/91 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

WAO-uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35 %. Ontbreken toelichting bij overschrijding van de belastbaarheid. Nieuw CBBS.


Uitspraak

04/91 WAO Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [appellant] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle van 19 december 2003, 03/599 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 10 november 2006 I. PROCESVERLOOP Namens appellant heeft mr. E. uit de Fles, advocaat te Almere, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 september 2006. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Uit de Fles. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. R.M.H. Rokebrand. II. OVERWEGINGEN Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv van 16 april 2003 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Bij dit besluit heeft het Uwv gehandhaafd zijn besluit van 20 november 2002, waarbij aan appellant per 9 september 2002 een WAO-uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35 % is toegekend. De rechtbank is van oordeel dat er geen reden is de bevindingen van de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts voor onjuist te houden. De knieklachten waren ten tijde in geding niet zodanig dat deze dienden te leiden tot aanname van meer beperkingen in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). De rechtbank is voorts van oordeel dat de geduide functies gangbaar zijn, voor de bekwaamheden van appellant berekend zijn en binnen zijn medische beperkingen blijven. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij door de verzekeringsarts per 1 december 2002 vanwege de knieklachten volledig arbeidsongeschikt is geacht en dat het aannemelijk is dat die knieklachten ook op 9 september 2002 tot volledige arbeidsongeschiktheid leidden. Hij heeft voorts aangevoerd dat de geduide functies onvoldoende afwisseling in beweging kennen en dat de rechtbank geen overweging aan dit niet-matchende punt heeft gewijd. Met betrekking tot de medische kant van de zaak is de Raad met de rechtbank van oordeel dat de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts de beperkingen van appellant niet hebben onderschat. Appellant heeft de knieklachten niet gemeld tijdens het onderzoek door de verzekeringsarts in oktober 2002 en is eerst in december 2002 met deze klachten naar de huisarts gegaan. Hieruit leidt de Raad af dat hij op de datum in geding tengevolge van de knieklachten niet meer beperkt was dan door de (bezwaar)verzekeringsarts is aangenomen. Appellant heeft ook in hoger beroep geen medische gegevens overgelegd die tot een ander oordeel moeten leiden. Ten aanzien van de arbeidskundige kant van de zaak overweegt de Raad het volgende. De rechtbank heeft het Uwv bij brief van 4 november 2003 verzocht het bestreden besluit nader te onderbouwen. Het Uwv heeft middels een rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige van 18 november 2003 toegelicht dat de belasting in de geduide functies de belastbaarheid van appellant niet overschrijdt. In hoger beroep heeft de Raad het Uwv verzocht aan te geven of de uitspraken van 9 november 2004 (LJN AR4716) aanleiding geven een nadere motivering op het bestreden besluit in te sturen. Het Uwv heeft aanvankelijk verwezen naar bovengenoemde rapportage van 18 november 2003 en later een rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige van 4 september 2006 overgelegd. In die laatste rapportage is aangegeven dat van de aanvankelijk geduide functies de functie productiemedewerker textiel (SBC code 272043) niet kan worden geduid omdat op de datum in geding van deze functie geen actuele versie blijkt te bestaan. Ook de functie inpakker (111190) kan niet worden geduid omdat er bij de op de datum in geding actuele versie sprake is van overschrijdingen van de belastbaarheid. De bezwaararbeidsdeskundige heeft vervolgens de functies sorteerder/controleur (111340), productiemedewerker industrie (111180) en samensteller kunststof en rubberindustrie (271130) geselecteerd. Daarbij is een uitdraai van die functies overgelegd volgens het nieuwe Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS). Met het vervullen van deze functies bedraagt het verlies aan verdiencapaciteit van appellant 33,8 %. Met betrekking tot het nieuwe CBBS verwijst de Raad naar zijn uitspraken van 12 oktober 2006 (onder meer LJN AY9971). Daarin komt de Raad tot de slotsom dat met de aangebrachte aanpassingen de aan het CBBS klevende onvolkomenheden, zoals deze zijn beschreven in de eerder genoemde uitspraken van de Raad van 9 november 2004, in voldoende mate zijn opgeheven. De Raad is in de uitspraken van 12 oktober 2006 voorts tot de conclusie gekomen dat met het oog op een voldoende mate van inzichtelijkheid en toetsbaarheid voor de justitiabelen, de rechtshulpverleners en de rechter van met behulp van het aangepaste CBBS tot stand gekomen arbeidsongeschiktheidsbeoordelingen, er niet aan zal kunnen worden ontkomen dat de door het systeem aangebrachte signaleringen in de vorm van M of M*, welke immers erop duiden dat met betrekking tot een onderdeel of meerdere onderdelen van de functiebelasting mogelijkerwijs sprake is van een overschrijding van de belastbaarheid van de betrokken verzekerde op dat punt of op die punten, alle worden voorzien van een afzonderlijke toelichting waaruit kan blijken dat en waarom van een daadwerkelijke overschrijding (toch) geen sprake is. Dit betekent dat alle door het systeem aangebrachte signaleringen van een afzonderlijke toelichting dienen te worden voorzien, waarbij tevens geldt dat in voorkomende gevallen, afhankelijk van de zich voordoende feiten en omstandigheden, voorafgaand overleg met de verzekeringsarts noodzakelijk zal zijn. De Raad stelt allereerst vast dat voor zover op de formulieren Resultaat Functiebeoordeling door de bezwaararbeidsdeskundige een M is gewijzigd in een G, die wijzigingen in de rapportage van 4 september 2006 niet alle zijn voorzien van een toelichting. Zo is punt 3.5.1 – beschermende middelen – in de functie productiemedewerker industrie niet toegelicht. Derhalve is niet volledig voldaan aan de, hiervoor gememoreerde, eisen van inzichtelijkheid, verifieerbaarheid en toetsbaarheid. De bezwaararbeidsdeskundige heeft in de rapportage van 4 september 2006 de met een M aangegeven overschrijdingen van de belastbaarheid toegelicht. Daarbij is onder meer aandacht besteed aan de opmerking van de verzekeringsarts in de FML dat lopen dient te worden afgewisseld met andere houdingen en bewegingen, dat het onderbreken van het zitten zo nu en dan noodzakelijk is en het voor appellant beter is indien hij de houdingen enigszins kan afwisselen. In die rapportage is echter geen aandacht besteed aan het feit dat de verzekeringsarts in de FML heeft aangegeven dat frequent buigen tot ongeveer 45 graden mogelijk is, terwijl bij de functie aardappelsorteerder (111340) bij punt 4.11 als belasting is aangegeven: “Dagelijks tijdens niet meer dan 4 werkuren: tijdens 1 werkuur 15 maal ongeveer 60 graden achtereen (Tijdens opruim- en schoonmaakwerkzaamheden).” Bij de functie monteur electr. huishoud. apparatuur (111180) is de belasting bij punt 4.11 als volgt omschreven: “Dagelijks tijdens meer dan 2 werkuren, maximaal 105 maal per uur: tijdens 4 werkuren 15 maal ongeveer 60 graden achtereen en tijdens 4 werkuren 90 maal ongeveer 30 graden achtereen.” Appellant kan derhalve ongeveer 45 graden buigen, terwijl in deze functies sprake is van 60 graden buigen. Nu niet duidelijk is geworden of appellant ondanks deze mogelijke overschrijding van de belastbaarheid deze functies kan vervullen, kunnen deze functies zonder nadere toelichting niet worden aanvaard als voor appellant geschikte arbeidsmogelijkheden. Als gevolg hiervan komen alle functies binnen SBC-code 111340 te vervallen; indien deze functies worden vervangen door de reservefunctie samensteller metaalwaren (264140) verandert de mediane loonwaarde evenals de reductiefactor, waardoor appellant in een hogere arbeidsongeschiktheidsklasse zou komen te vallen. Het bestreden besluit kan dan ook niet in stand blijven. Het bestreden besluit en de aangevallen uitspraak, waarbij dat besluit in stand is gelaten, dienen te worden vernietigd en het Uwv zal een nieuw besluit op bezwaar dienen te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,= voor verleende rechtsbijstand in eerste aanleg en op € 644,= voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Vernietigt de aangevallen uitspraak; Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dat besluit; Bepaalt dat de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak; Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellant in eerste aanleg en in hoger beroep tot een bedrag van in totaal € 1.288,=, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen ; Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellant het betaalde griffierecht van in totaal € 114,= vergoedt. Deze uitspraak is gedaan door J. Janssen als voorzitter en G.J.H. Doornewaard en I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.C.T.M. Sonderegger als griffier, uitgesproken in het openbaar op 10 november 2006. (get.) J. Janssen. (get.) M.C.T.M. Sonderegger.